20 maart 2018

Wie gaat stemmen heeft geen alleenrecht op deugdzaamheid

U heeft het veel gehoord de afgelopen dagen: “Ga vooral stemmen!”. Dit moreel appel degradeert niet-stemmers impliciet tot domkoppen of mensen die niet deugen (vul in: ‘irrationele, luie, inconsistente en/of klagende mensen zonder recht van spreken’). Hiertegenover staan de deugende wel-stemmers: weldenkende, objectieve kiezers met invloed op ons bestuur en daarmee recht van spreken. De zelfingenomenheid van voorstanders van stemmen is misplaatst. Niet-stemmers – bij de laatste gemeenteraadsverkiezingen 46 procent van de kiesgerechtigden – verdienen meer respect en minder dedain. Er zijn namelijk goede inhoudelijke argumenten om niet te stemmen.

Allereerst het argument ‘Mijn situatie maakt het lastig om te stemmen’. In Nederland geven ongeveer 1,4 miljoen mensen aan matige of ernstige motorische beperkingen te hebben. En één op de zeven Nederlanders is zwakbegaafd. Het gaat hier om miljoenen mensen. Voor veel van deze mensen zal het lastig of niet mogelijk zijn vandaag te stemmen.

Ook het argument “Mijn stem maakt geen verschil” is valide. Want hoe groot is de invloed van één stem feitelijk? In de gemeente Dongen – in 2017 uitgeroepen tot de ‘meest gemiddelde gemeente van Nederland’- lag de kiesdeler, oftewel het aantal stemmen dat een partij moet behalen voor één zetel, in 2014 op 464. De invloed van één individuele stem op één zetel voor een partij was daar dus 1/464 = 0,22 procent. In andere gemeenten lag dit percentage iets hoger of lager, bijvoorbeeld 0,3 procent in Appingedam en 0,014 procent in Amsterdam, maar blijft in alle gevallen minder dan 0,5 procent. Kortom: niet-stemmers hebben een punt als ze zeggen dat hun stem weinig verschil maakt. En ook het tegenargument – dat als iedereen zo denkt, niemand meer gaat stemmen – houdt geen stand. Een individueel besluit om wel of niet te stemmen staat los van de besluiten van anderen, het is niet aannemelijk dat iemands keuze die van anderen beïnvloedt.

De Argumentenfabriek maakte een Argumentenkaart met veelgehoorde motieven om wel of niet te stemmen. Sommige zijn sterker dan anderen. Niet-stemmers hebben in elk geval munitie genoeg voor een goed debat met voorstanders. Er is geen grond voor zelfingenomenheid bij voorstanders, al is het maar vanwege denkfouten of onvolkomenheden bij enkele van hun argumenten. Ik licht er hier twee uit.

Allereerst, zelfoverschatting. Een veelgehoord argument van stemmers is dat ze daarmee invloed uitoefenen. We hebben gezien dat deze invloed wiskundig minimaal is. Net zoals de meeste chauffeurs denken dat ze bovengemiddeld goed autorijden, is het voorstelbaar dat stemmers zichzelf overschatten.

Ten tweede, magisch denken. Dit is de overtuiging dat iemands gedachten, woorden of handelingen een gebeurtenis kunnen oproepen of verhinderen (‘even afkloppen’). Hierbij negeert de persoon algemeen geldende regels voor oorzaak en gevolg. Deze illusie van controle vinden we op de Argumentenkaart bij het argument “Met mijn stem beïnvloed ik een thema dat ik belangrijk vind, zoals veiligheid”. Geloven stemmers dat echt? Gaat hun individuele stem (oorzaak) daadwerkelijk hun omgeving veiliger maken (gevolg)? Wanneer u meer veiligheid in uw buurt wil, kunt u betere dingen doen dan stemmen. Niet alleen is de invloed van uw stem wiskundig klein, ook de oorzaak-gevolgrelatie in uw redenering rammelt.

Ik heb besloten vandaag te gaan stemmen. Voor mij is doorslaggevend dat ik me bevoorrecht voel in een democratie te leven en er daarom graag aan meedoe. Wat gaat u weloverwogen besluiten?

Dries Bartelink is Chef Gemeenten bij De Argumentenfabriek, het denkbedrijf voor heldere argumentatie en strategie.